Joshua 8

Inleiding

Nadat het kwaad uit Israël is weggedaan, krijgt het volk een nieuwe gelegenheid om Ai te veroveren. God schrijft precies voor hoe ze te werk moeten gaan. Alleen als ze naar Hem luisteren, zullen ze overwinnen. Er moet een hinderlaag worden gelegd. Daar rekent de vijand niet op. Vanuit deze hinderlaag wordt de stad ingenomen.

Zo beschikt ook nu iedere gelovige over een krachtbron die voor de wereld onzichtbaar is. Deze krachtbron is de Heilige Geest. De wereld ziet Hem niet en kent Hem niet, zoals de Heer Jezus zegt: “De Geest van de waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen, omdat zij Hem niet aanschouwt en Hem niet kent; u kent Hem, omdat Hij bij u blijft en in u zal zijn” (Jh 14:17).

Als de overwinning is behaald, bouwt Jozua een altaar. De offers die daarop worden gebracht, spreken van de Heer Jezus (Hb 10:5-10). Elke overwinning die wij behalen, is alleen te danken aan wat de Heer Jezus heeft gedaan op het kruis.

Het voorlezen van de wet aan het einde van dit hoofdstuk geeft aan dat gehoorzaamheid aan het Woord van God de enige garantie is voor elke overwinning en elk altaar.

Jozua 7-8 leren ons een belangrijke geestelijke les: het oordeel over onszelf gaat vooraf aan het oordeel over onze vijanden. “Het zwaard van de Geest, dat is [het] Woord van God” (Ef 6:17b) moet eerst zijn heiligend werk in onze levens doen, voordat we het kunnen toepassen op de levens van anderen.

Jozua 8 leert ons de terugkeer van Israël naar de kracht van God. Voor hun herstel moeten ze heel wat handelingen verrichten. Dat zou allemaal niet nodig zijn geweest als ze in eenvoud en oprechtheid van het geloof zouden hebben gehandeld. Maar God gebruikt deze dingen om ons te leren wie wij zijn en Wie Hij is. Hoogmoed en verkeerd vertrouwen ontvangen hier een ernstige les. Het kost meer moeite om terug te keren in de weg van zegen, dan het gekost zou hebben om het kwaad te vermijden.

Vanaf Jozua 10:28 worden de steden in massa veroverd. De veroveringen van Jericho (Jozua 6), Ai (Jozua 8) en Gibeon (Jozua 10) geven de noodzakelijke beginselen van verovering die gelden voor alle steden die ze daarna moeten veroveren. We moeten zien wat in ons leven deze steden voorstellen en hoe we die kunnen overwinnen. Als we een overwinning in de kracht van God behalen, is daarna het gevaar dat we op eigen kracht gaan vertrouwen. Ai leert ons hoe zwak we zijn. Naar het beeld van de ketting die net zo sterk is als de zwakste schakel, zijn wij net zo sterk als de zwakste christen onder ons (Achan). Gibeon (Jozua 9) leert ons de les dat de vijand listig is.

Opdracht om tegen Ai op te trekken

Het volk krijgt een nieuwe kans om Ai in te nemen. Maar ze moeten leren naar God te luisteren. Er is nu een gecompliceerde tactiek nodig en tien keer zoveel mannen dan ze eerst hebben gemeend nodig te hebben (Jz 7:3). Een van de lessen die ze hieruit moeten leren (en wij ook!), is dat zonden vergeven kunnen worden, maar dat de gevolgen van de zonden moeten worden gedragen.

De hinderlaag gelegd

Ze moeten het hele leger nemen om deze kleine stad in te nemen. Dat is een diepe vernedering. Ook moet de ene helft van het volk nog eens vluchten. Dit keer moet het omdat het in Gods plan past, maar toch is dit tegelijk een beschamende vertoning. Ze moeten leren de vijand nooit te onderschatten. Elke stap is door de HEERE voorgeschreven (Jz 8:8).

We vinden hier in de verschillende handelingen de verschillende houdingen die het volk van God tegenover de vijand moet aannemen. In het Nieuwe Testament vinden we de geestelijke tegenhangers daarvan:

1. zich tegen de vijand opstellen om hem te weerstaan (Jz 8:11; Ef 6:13);

2. de vijand vanuit een hinderlaag waakzaam gadeslaan (Jz 8:12; 1Ko 16:13);

3. zich aan de vijand vertonen, opdat hij tevoorschijn komt (Jz 8:14; Ef 5:11);

4. voor de vijand vluchten (Jz 8:15; 2Tm 2:22a);

5. de vijand verdelgen (Jz 8:26; Ko 3:5).

Ai loopt in de hinderlaag

Weer staat Jozua vroeg op en gaat met het krijgsvolk mee naar Ai. Hij laat zich met het volk verslaan en gaat met hen op de vlucht. Deze beschamende ervaringen worden goed gemaakt door het feit dat God aan hun zijde staat. De kracht van God is met hen en alles gelukt.

Toch is de openbaring van deze kracht niet zó als bij Jericho. Bij Ai is er veel inbreng van de mens, er gebeurt veel. Dat zal allen aanspreken die van actie houden. Het om Jericho heen trekken is in vergelijking daarmee een saaie vertoning. Maar bij Jericho wordt de kracht van God openbaar in de oefening van het geloof en gaat alle eer naar God. De manier waarop Ai wordt veroverd, toont niet de kracht van het geloof, maar de zwakheid van de mens.

Dit kunnen we toepassen op onze geloofsoverwinningen. Onze grootste overwinningen halen we in onze binnenkamer, op onze knieën, zonder opzienbarende kenmerken. We kunnen het ook toepassen op de vele vormen van samenkomen die de christenheid biedt. Er zijn plaatsen waar indrukwekkende, veelal zogenaamde, manifestaties van de Geest zijn. In tegenstelling daarmee staat de gemeente in Filadelfia: “Want u hebt kleine kracht en hebt Mijn Woord bewaard en Mijn Naam niet verloochend” (Op 3:8b). De vraag is waar we voor kiezen.

Om de stad te veroveren moeten er heel wat handelingen worden verricht. Jozua en het deel van het volk dat bij hem is, naderen de stad vanuit het noorden (Jz 8:11). Dat gebeurt ’s nachts, terwijl de Jordaan overdag is overgestoken en ook alles met betrekking tot Jericho overdag heeft plaatsgevonden. Vervolgens gaat een deel van het volk ten westen van Ai in een hinderlaag liggen (Jz 8:13). Als de koning van Ai hen heeft waargenomen, doen ze alsof ze op de vlucht slaan (Jz 8:14-16). Dit is allemaal nodig om alle vertrouwen op zichzelf te oordelen.

Ai ingenomen en verbrand

Als de stad leeg is, toont God dat Hij de regie heeft. Hij zegt tegen Jozua wat hij moet doen. Hoe belangrijk is het altijd naar de stem van de Heer te luisteren. Jozua moet zijn werpspies uitstrekken. Dat is geen teken voor de hinderlaag om eruit te komen, dat lezen we tenminste niet. Hij houdt de werpspies uitgestrekt tot de volle overwinning is behaald. Het herinnert aan de opgeheven handen van Mozes, als hij op de berg is, terwijl Jozua tegen de Amalekieten strijdt (Ex 17:11-13).

De werpspies is het symbool van oordeel en het teken voor de overwinning. In Jozua zien we hier in beeld de Geest van Christus Die krachtig te midden van Gods volk aanwezig is en voor hen in kracht werkt in het oordeel over hun vijanden. Zo mogen wij zien op Christus in de heerlijkheid en mogen we weten dat we in Hem de overwinning hebben.

De mannen staan op uit de hinderlaag, mogelijk op aansporing van wat God in hun harten geeft. We zien Hem hier als de verborgen oorsprong van alle handelingen. Ze weten wat ze moeten doen omdat Hij de leiding heeft. Van die leiding blijven we altijd afhankelijk. Dan keren ook zij die zijn gevlucht zich om en nemen deel aan de verovering.

Na de les van Ai is God weer met Zijn volk. Israël roeit Ai uit in gehoorzaamheid aan wat God heeft gezegd. Aan deze gehoorzaamheid is de houding van Jozua verbonden die zijn hand met de werpspies uitgestrekt houdt als teken van het vertrouwen op een volledige overwinning. Dat de hand met de werpspies pas wordt teruggetrokken als de vijand volkomen is verslagen, ziet op de volharding.

Hierin zit een belangrijke les voor ons. Alleen door volhardend vertrouwen wordt de overwinning behaald. Dat ontbreekt bij Joas, de koning van Israël in de dagen van Elisa. Als Elisa tegen hem zegt dat hij met zijn pijlen op de grond moet slaan, doet hij dat slechts drie keer. Joas zou veel vaker hebben moeten slaan, maar omdat hij te vroeg ophoudt, is zijn overwinning niet totaal (2Kn 13:17-19). Het gaat erom te volharden tot het einde, tot de laatste vijand is verslagen.

Jozua weet te volharden, zoals ook de gelovigen van de gemeente in Filadelfia, die door de Heer Jezus geprezen worden dat zij “het Woord van Mijn volharding” hebben bewaard (Op 3:10). Het “Woord van Mijn volharding” wil ook zeggen dat deze volharding bij Hemzelf gevonden wordt: “De Heer nu moge uw harten richten tot de liefde van God en tot de volharding van Christus” (2Th 3:5). Geestelijke zegeningen kunnen we alleen in bezit nemen door volhardend vertrouwen op de Heer.

Bij Jericho is alles voor de Heer, bij Ai is alles voor het volk. Eerst alles voor de Heer, daarna krijgen wij ons deel, voor zover de Heer dat bepaalt. Verder wordt Ai een puinhoop. Zoals gezegd, betekent Ai ‘puinhoop’ en dat is wat Gods volk ervan maakt.

De opdracht die Jozua geeft met betrekking tot het dode lichaam van de koning van Ai (Jz 8:29), laat zien dat hij het Woord van God kent. Hij handelt naar wat God daarover in de wet heeft gezegd: “Verder, wanneer iemand een zonde begaan heeft [waarop] de doodstraf [staat], en hij gedood wordt, en u hem aan een paal hangt, dan mag zijn dode lichaam niet aan de paal overnachten, maar moet u hem beslist diezelfde dag [nog] begraven. Een gehangene is namelijk door God vervloekt. U mag uw land, dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft, niet onrein maken” (Dt 21:22-23).

Het grondgebied van Ai hoort bij het erfdeel. Dat mag niet verontreinigd worden. Een gehangene is voor God een vloek. Er is vervloeking voor hem die aan een hout hangt en voor wie niet blijft in de werken van de wet. Dat is het onderwijs van Galaten 3. De opgehangen koning van Ai laat zien dat de Heer Jezus voor ieder die in Hem gelooft die plaats heeft ingenomen en de Vervloekte aan het hout geworden is. Het gevolg daarvan voor ons is dat we vrijgekocht zijn: “Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden (want er staat geschreven: ’Vervloekt is ieder die aan een hout hangt’)” (Gl 3:13). De wet is niet letterlijk op ons van toepassing. De vloek van de wet treft ons niet meer, omdat de Heer Jezus die vloek heeft gedragen. Wie gelooft, zal nooit meer onder de vloek van de wet komen.

Het altaar op de Ebal

Jozua doet wat God heeft bevolen om te doen als ze in het land zouden zijn gekomen: “U moet op de stenen alle woorden van deze wet schrijven, duidelijk en goed” (Dt 27:8). Met het bouwen van het altaar eist Jozua het land voor de HEERE op. Dat het land de HEERE toebehoort, heeft hij ook al laten zien door te handelen naar het voorschrift met het oog op het dode lichaam van de koning van Ai (Jz 8:29).

Het altaar is ook een beeld van de Heer Jezus, het is niet bewerkt, het is alles volkomen. Zoals Hij is, is Hij het altaar geworden waarop de offers worden gebracht. Op dit altaar worden geen zondoffers gebracht, maar brandoffers en dank- of vredeoffers. Het spreekt ervan dat het offer van de Heer Jezus aangenaam is voor God (brandoffer) en voor Gods volk de grondslag is voor gemeenschap met Hem en met elkaar (dank- of vredeoffer).

Jozua bouwt het altaar op de Ebal, de berg van de vloek (Dt 11:29; Dt 27:4; 13). Wij moeten leren op de vervloekingen ‘amen’ te zeggen. Dan zullen we de zegeningen van de Gerizim ervaren. Op de berg van de vloek worden offers gebracht. Voor ons zijn door het offer van Christus de vervloekingen weggenomen en zijn de zegeningen ons deel geworden.

De wet voorgelezen

De ark neemt de centrale plaats in. Dan wordt de wet voorgelezen. God geeft Zijn Woord in verbinding met de ark, het altaar en de zegeningen. In Deuteronomium 27 moet het volk de wet op het altaar schrijven. Wie bij Gods Woord blijft, blijft overeind en zal overwinningen in het land behalen. Wie Gods Woord niet in acht neemt, zal verlies lijden en niets van Gods goede land, van Zijn goede zegeningen genieten.

Wat is de wet in Deuteronomium 27? Daar krijgt het volk de opdracht op de berg Ebal een altaar te maken en daarop te offeren en daarop de wet te schrijven (Dt 27:4-8). Maar wat is de wet? Dat is de hele inhoud van het boek Deuteronomium. Daarin zien we eerst de zegeningen van het land en dan de plaats waar de HEERE Zijn Naam doet wonen. Ook zien we de voorwaarden om de zegeningen op die plaats te kunnen genieten. Al zijn wij niet onder de wet, toch geldt ook voor ons dat gehoorzaamheid de voorwaarde is om de zegeningen te genieten. Zo niet, dan zullen we de vloek dragen.

Copyright information for DutKingComments